Laat-Pleistoceen 

Na een warme interval nog een ijstijd

Na de Saale-ijstijd warmde het klimaat op en volgde het warme interglaciaal van het Eemien (126.000 - 116.000 jaar geleden). Het Eemien dankt zijn naam aan het Gelders-Utrechtse riviertje de Eem. In de ondergrond van de Geldersche Vallei zijn in boringen mariene afzettingen uit die tijd gevonden en bestudeerd.

 

Pieter Harting (1812-1885) was een Utrechtse professor in de biologie

Het Eemien was een warme periode tussen twee ijstijden in. Het duurde van 128.000 tot 116.000 jaar geleden. Het Eemien dankt zijn naam aan de Utrechtse professor Pieter Harting (1812-1885). Hij herkende in boormonsters uit de Gelderse vallei een bodemlaag waarin een bijzonder sortiment schelpen van mollusken voor kwam. In 1875 publiceerde hij zijn beschrijving van het Eemien. 

Fossiele mollusken uit het Eemien

Tijdens het Eemien lag de zeespiegel door de gemiddeld iets hogere temperatuur zo'n 7 meter hoger dan thans. Delen van Nederland vormden inhammen van de Noordzee. Deze ondiepe zeearmen waren gevuld met relatief warm zeewater. Op de zeebodem leefden toen mollusken die tegenwoordig niet langer in het Nederlandse kustwater voorkomen. 

Eemien, een warme tijd tussen twee ijstijden

De Eem-tijd zoals het interglaciaal ook wel genoemd wordt, heeft maar kort geduurd, hooguit 12.000 jaren. Grote delen van ons land waren toen door Noordzeewater overstroomd. Dit kwam omdat de zeespiegel in die tijd ruim 6 meter hoger stond dan thans het geval is. Dit laatste was waarschijnlijk het gevolg van de gemiddelde temperatuur, die in ons land ongeveer twee graden hoger was dan tegenwoordig.

 

 

In het warme interglaciaal van het Eemien, ca. 120.000 jaar geleden, was het een paar graden warmer dan thans. Het klimaat destijds was iets meer continentaal. De zeespiegel stond toen ca. 7 meter hoger dan tegenwoordig. Amersfoort had in het Eemien aan zee gelegen. Ons land was toen voor een deel  bedekt door weelderige bossen, waarin ook naaldbomen als zilverden en spar voorkwamen.

'Amersfoort aan Zee'

We lezen wel eens dat ten gevolge van de klimaatopwarming het stijgen van de zeespiegel zo'n vorm zou kunnen krijgen dat er binnen afzienbare tijd sprake is van 'Amersfoort aan Zee' . Deze enigszins verontrustende uitspraak zou in de Eem-tijd realiteit geweest zijn, hoewel er toen van Amersfoort nog geen sprake was. Een inham van de Noordzee reikte via de Eem-vallei tot waar nu Amersfoort ligt.....

 

 

Land- en zeeverdeling tijdens het Eemien. Opvallend is dat de Noordzee ter plaatse van het Hunzedal in Drenthe een  ondiepe brakwater inham vormde. Bron: TNO-NITG

Tijdens het Eemien zou Amersfoort inderdaad aan zee hebben gelegen, waarschijnlijk met een prachtig strand en voor stenenliefhebbers een strand met veel door de branding afgeronde zwerfkeien.

 

De hogere zeespiegelstand was vooral het gevolg van het grotendeels verdwijnen van de ijskap op Groenland. Tegenwoordig is Groenland voor het grootste deel bedolven onder een ijskap van ruim 3300 meter dik. Als het meeste ijs op Groenland zou wegsmelten dan scheelt dit al snel een kleine zeven meter in de hoogte van de zeespiegel. 
 

 

Groenland is op het noordelijk halfrond de enige landmassa die vrijwel helemaal bedekt is door een enorm pakket landijs. Hierbij vergeleken vallen de ijskappen op IJsland, waaronder de grote Vatnajökull (rechts op de foto) in het niet. Aan de randen van de ijskap bevinden zich zogenoemde outlet-gletsjers. Deze gletsjers worden door talrijke grote en kleine ijsstromen gevoed en verzorgen zo de drainage van ijs naar zee. 

 

In het zomerhalfjaar smelt op Groenland veel ijs weg, zowel op het oppervlak van de ijskap als aan de randen. Bijzonder is wel dat er de laatste jaren als gevolg van de opwarming en een hogere luchtvochtigheid meer sneeuw valt dan dat er aan ijs verdwijnt.

Zo zou Groenland er uit zien als de enorme ijskap zou zijn weggesmolten. Door het enorme gewicht van de ijsmassa is het centrale deel van Groenland in de aardkorst weggedrukt. Zonder ijsbedekking zou het centrale deel van Groenland veranderen  in een enorm groot met smeltwater gevuld meer! 

 

Noordzeewater opzij van de Hondsrug

De Noordzee overstroomde in het Eemien naast de Eemvallei nog een tweede inham. Dit was het Hunzedal in Noordoost-Nederland, pal ten oosten van de Hondsrug. Tot voorbij Gieten zijn in de ondergrond van het Hunzedal mariene Eemien-afzettingen aangetroffen. Bij Harkstede, een paar kilometer oostelijk van de stad Groningen, bevond zich tot voor een paar jaar een grote zandzuigplas waar van enkele meters diepte zand gewonnen werd. Samen met het opgezogen zand kwamen regelmatig massa's sterk verweerde schelpen omhoog. Deze kwamen uit een zandlaag die zich onder zandafzettingen uit het Weichselien bevond. Zand en schelpen waren van Eemien ouderdom.

Cardium-schelpen, die massaal in de Waddenzee voorkomen, waren in het opgezogen zand zeer talrijk aanwezig. Wel wijkt de schelpvorm, door zijn asymmetrische vorm af van cardiumschelpen in de Waddenzee. Het gaat hier duidelijk om brakwatervormen. De smalle zee-inham in het Hunzedal zal door afvloeiend regen- en oppervlakkig toestromend grondwater destijds behoorlijk verzoet zijn geweest.

 

Tijdens het Eemien vulde Noordzeewater een smalle zeearm in het Hunzedal in Noordoost-Nederland. Tot voorbij Gieten komen in de ondergrond zeeafzettingen uit die tijd voor. Door toevoer van zoet (grond)water was het zoutgehalte van het zeewater veel geringer. In dit brakwatermilieu leefden allerlei millusken en andere zoutwaterorganismen. Door aanslibbing en verlanding (klei, zand en veen) werd de zee-inham in het Hunzedal steeds ondieper.

 

 

In het brakke water van het Hunzedal leefden veel mollusken, w.o. veel cardiums (Parvicardium exiguum). De scheve schelpvorm wijkt af van individuen uit een volmarien milieu. Het is een aanwijzing dat het water in het Hunzedal destijds behoorlijk brak moet zijn geweest.

 

 

Weichsel-ijstijd (Weichselien, -116.000 - 11.700 jaar geleden)

Het warme Eemien werd na ongeveer 12.000 jaar gevolgd door opnieuw een ijstijd, de tot dusver laatste. Men noemt deze glaciale periode al naar gelang het uitkomt Weichsel-ijstijd of Weichselien. Deze ijstijd dankt zijn naam aan de Poolse rivier de Weichsel. 

In tegenstelling tot de voorgaande Saale-ijstijd bereikte het landijs ons land ditmaal niet. De meest zuidwestelijke rand van het ijs bleef iets noordelijk van de Elbe bij Hamburg steken. Bij ons geen Scandinavisch landijs, maar ons land werd in die tijd wel geconfronteerd met langdurige hevige kou.

 

Tijdens de maximale ijsuitbreiding in de laatste ijstijd (Weichsel- ijstijd) stond de zeespiegel ruim 100 meter lager dan thans. Het landschap in grote delen van Europa zag er destijds totaal anders uit dan tegenwoordig. Bij ons heerste in het Pleniglaciaal duizenden jaren lang een poolwoestijn. Verder zuidwaarts maakte dit plaats voor een toendralandschap, overgaand in steppen. Pas in Spanje en op de Balkan kon het bos zich handhaven, al was de samenstelling daarvan heel anders dan tegenwoordig. In Spanje waren het vooral naaldbossen, elders en afhankelijk van de ligging waren ook loofbomen bijgemengd.

 

De eerste helft van de Weichsel-ijstijd verliep betrekkelijk mild

De eerste helft van de Weichsel-ijstijd werd gekenmerkt door een aantal klimaatwisselingen. Koelere fasen wisselden af met iets mildere intervallen. Het landschap bestond afwisselend uit toendra of uit een open parklandschap met berken en dennen. Soms was zelfs sprake van gemengde eiken/berkenbossen. De gemiddelde zomertemperatuur zal in die warmere fasen ca. 13 graden zijn geweest. Een ijstijd betekent dus niet automatisch ook een bar en boos klimaat. 

 

 

Het half open berken-dennenbos geeft een indruk hoe we ons het landschap in het Vroeg-Weichselien moeten voorstellen. Tijdens koudere fasen zal dit open boslandschap hebben plaatsgemaakt voor een toendra, in meer warmere fasen wellicht voor een dichter gemengd bos met naald- en loofbomen.

Het gemiddelde klimaat tijdens de eerste helft van de Weichsel-ijstijd varieerde van gematigd koel tot koud. In mildere perioden, die wel honderden jaren konden duren, was boomgroei mogelijk. Tijdens koudere fasen was dit niet mogelijk. De begroeiing was toen op zijn best schraal te noemen.

Het klimaatsverloop tijdens het Vroeg-Weichselien wisselde voortdurend. Naast mildere perioden met bosgroei waren er vooral langdurige perioden waarin het landschap in een toendra was veranderd.

 

Pleniglaciaal, een periode van extreme kou

Vooral in de tweede helft van de Weichsel-ijstijd trad een sterke temperatuurdaling op. Deze koudefase, die zo'n 73.000 jaar geleden begon, wordt het Pleni-glaciaal genoemd. Het werd hier ijzig koud, te koud voor mens en dier. Duizenden jaren achtereen kwam de gemiddelde juli-temperatuur niet boven 5 graden uit. Maar ook in het koude Pleni-glaciaal wisselden intens koude perioden af met iets mildere fasen.

Lange tijd was het tijdens het Pleni-glaciaal zelfs voor geharde toendraplanten te koud. Een toendravegetatie gedijt nog wel bij een gemiddelde zomertemperatuur van 8 graden. Bij nog lagere temperaturen verdwijnen toendraplanten geleidelijk.

Uitgestrekte gebieden in West-Europa waren in perioden van extreme koude overgeleverd aan weer en wind. Lange tijd was er zelfs sprake van een arctische woestijn, ook wel poolwoestijn genoemd. Een vergelijkbaar klimaat en landschap vinden we tegenwoordig nog o.m. op Devon Island en Ellesmere Island in het uiterste noorden van Canada.

Tussen 20.000-16.000 jaar geleden bereikte de Scandinavische landijskap in Noord-Duitsland zijn grootste uitbreiding. Grote delen van Denemarken, Polen en het oosten van Noord-Duitsland waren door Scandinavisch landijs bedekt.

 

Het 'Jungmoränen Landschaft' in Mecklenburg gezien vanaf de Weinberg in Hitzacker (Dld.)

De landijsrand in de Weichsel-ijstijd reikte tijdens het maximum, zo'n 16.000 jaar geleden, tot vlak bij Hamburg. De smalle donkere rand aan de horizon markeert de eindmorene van het landijs uit die tijd.

 

 

Poolwoestijnen zijn desolate landschappen, nagenoeg zonder vegetatie. De gemiddelde temperatuur is daarvoor te laag. Een andere beperkende factor is de beschikbaarheid van vloeibaar water.

Poolwoestijn-landschappen komen vandaag de dag nog voor in het uiterste noorden van Canada op eilanden als Devon Island en Ellesmere Island.

In een poolwoestijn hebben weer en wind vrij spel. Zand- en sneeuwstormen of een combinatie van beide verplaatsen veel fijne bodemdeeltjes. Op de lange duur blijven alleen de zwaarste bestanddelen achter. Dit kale met stenen bezaaide landschap noemt men een 'desert-pavement'. Een ideaal terrein voor het ontstaan van windkanters.

 

 

Windkanter van Aland-rapakivi - Zwerfsteen van Emmerschans (Dr.)

Door de schurende werking van voortgeblazen zandkorrels zijn de stenen niet alleen glad geslepen, het langschurende zand zorgt ook dat aan de stenen platte vlakken ontstaan. Stenen als deze noemt men windkanters. Windkanters ontstaan zowel in droge hete woestijnen als in steenkoude.

 

 

Windkanter van graniet - Zwerfsteen van Sellingerbeetse (Gr.)

De vorm van een windkanter wordt in sterke mate bepaald door de basisvorm van de zwerfsteen. Ovale of ietwat langwerpige zwerfstenen krijgen uiteindelijk een fraaie spoelvorm met overlangs een scherpe dakkant.

 

Verdeling van land en zee tijdens het Vroeg-glaciaal

 

 

Periglaciale verschijnselen

De intense kou tijdens het Pleni-glaciaal veroorzaakte allerlei bodemprocessen waarvan de sporen tot op de dag van vandaag in de bodem bewaard zijn gebleven. Met zand opgevulde, scherp V-vormige fossiele vorstscheuren komen op talrijke plaatsen in de bovenste twee meter van de bodem voor. Vorstscheuren ontstaan tijdens droge  intense kou waardoor de grond letterlijk krimpt en open scheurt. Een begin van een  vorstscheur kan ook thans nog wel eens bij hevige koude in winterse perioden op een kale ondergrond waargenomen worden. Recente 'vorstpleten' gaan meestal niet dieper dan 1 cm.

Door aanhoudende kou was de ondergrond bovendien meters diep permanent bevroren.  De vorst zat dus het hele jaar in de grond. We spreken in dat geval van permafrost. Alleen tijdens de korte zomer ontdooide een 1-2 meter dikke bovenlaag. In deze actieve laag speelden zich allerlei processen af, die met het periodiek bevriezen en ontdooien samen hingen. Sneeuwsmeltwater kon door de permanent bevroren ondergrond niet naar onderen weg zijgen. Er vormde zich daardoor een bijzonder instabiele met water verzadigde toplaag. 

Voorbeelden van vorstwiggen en vorstspleten

Vorstscheuren in dekzand - Langenbosch, Wildervank (Gr.)

De donkere golvende laag in het zand is een dun laagje löss. Op het destijds vochtige oppervlak zijn door de wind verwaaide stofdeeltjes blijven plakken. Op dit löss-niveau zijn door vrieskou smalle, ondiep reikende vorstpleten ontstaan. In één van de openstaande barsten is later door de wind zand ingewaaid.

Fossiele vorstwig - Balloërveld bij Rolde (Dr.)

De oranje gekleurde brede vorstwig is in het Pleni-glaciaal in de loop van de tijd door herhaaldelijk bevriezen en ontdooien steeds breder geworden. De opvulling bestaat voornamelijk uit keileemmodder. Het door ijsdruk vervormde, fijngelaagde zand opzij van de vorstwig dateert uit de Elster-ijstijd (Formatie van Peelo).

Fossiele vorstwig met keizandniveau - Zandgroeve bij Wippingen (Dld.)

De brede vorstwig is in het Pleni-glaciaal ontstaan. De opvulling bestaat uit keileem. Van de oorspronkelijk aanwezige keileemlaag zelf is niets over gebleven. De keileem-afzetting is in de Weichsel-ijstijd door uitblazing en uitspoeling verdwenen. Alleen de zwaarste bestanddelen bleven achter. Deze vormen het keizandniveau aan de bovenkant van de vorstwig.

Fossiele vorstspleet uit de Weichsel-ijstijd in zand uit de Formatie van Peelo - Donderen (Dr.)

Op de overgang van sterk verweerde, zandige en gecryoturbeerde Saale-keileem en wit Peelozand zijn in het Pleni-glaciaal vorstspleten ontstaan. In de brede open spleet op de foto is grover zand gelopen dat uit de bovenliggende keileemlaag afkomstig is. Op de overgang naar het Peelozand is een smalle band met ijzeroxide afgezet, dat het zand enigszins verkit heeft. De schuin verlopende vorstspleten zijn waarschijnlijk ontstaan in al aanwezige vorstbreuken in het bevroren zand.

 

Cryoturbatie

De afwisseling van ontdooien en weer bevriezen was oorzaak dat bodemlagen door verschillen in gewicht, samenstelling en ook door druk geplooid werden. Hierbij drongen deze in elkaar door. Niet zelden zijn de afzettingen sterk met elkaar verkneed. Dit proces noemt men cryoturbatie. Kleurverschillen in het zand en de aanwezigheid van contrasterende, donkere humeuze laagjes en/of veenbandjes maken deze cryoturbate verschijnselen soms bijzonder fraai zichtbaar.

Voorbeelden van cryoturbate verschijnselen in de bodem

Cryoturbatie in Saale-keileem - Werpeloh(Dld.)

Cryoturbatie veroorzaakt grillige structuren in bodemlagen, waarbij de oorspronkelijke gelaagdheid vrijwel geheel verloren is gegaan. Cryoturbate verschijnselen komen overal in ons gebied voor. 

Cryoturbatie in Saale-keileem, detail - Werpeloh (Dld.)

Het vervormen van grondlagen is het gevolg van herhaaldelijk ontdooien en weer bevriezen van de bovenste 1 tot 2,5 meter in het Pleni-glaciaal. De bodem was in die tijd metersdiep permanent bevroren. Alleen gedurende de korte zomerperiode ontdooide een toplaag. Deze met water verzadigde bodemlaag begon tegen de herfst van bovenaf weer te bevriezen, waarbij de nog ontdooide tussenlaag onder druk kwam. Dit veroorzaakte allerlei verplooiingen, verknedingen ook het uitzakken van bodemlagen. 

 

 

Cryoturbaat vervormde bovenlaag in een gassleuf bij het Hoge Veld, Norg (Dr.)

De cryoturbate verschijnselen treden deels op in afzettingen uit de Formatie van Peelo (Elster-ijstijd). De Saale-keileem is op enkele spaarzame restanten en een paar verspreid voorkomende zwerfstenen na verdwenen. Dekzand vormt bovenaan een heel dunne laag. 

 

 

Cryoturbatie - Hoge Veld, Norg (Dr.)

De cryoturbaat vervormde bodemlaag bestaat deels uit fijnkorrelige, lemige zanden uit de Formatie van Peelo (Elster-ijstijd). Zanden uit deze formatie zijn onder de cryoturbate zone glaciaal gestuwd. Deze stuwing dateert uit de Saale-ijstijd.

 

Cryoturbaat vervormde bodemlaag - Hoge Veld, Norg (Dr.)

Detail van het profiel in de gassleuf.

Permafrost en een tweetal grote vorstwiggen in een rivieroever, Kolyma in Oost-Siberië.

 

Permafrost en bodemijs in een door dooi afkalvende rivieroever in Noord-Canada

 

Poolwoestijn en desert pavement

In de koude tweede helft van de Weichsel-ijstijd (Pleni-glaciaal) was het landschap in Noordwest-Europa veranderd in een poolwoestijn. Op een enkele kleine struik of plant na waren uitgestrekte gebieden vegetatieloos. Door het ontbreken van een beschermend vegetatiedek lag de bodem open voor weer en wind. Het gevolg was dat afwisselend door sneeuwsmeltwater en wind bijzonder veel zand, stof en leemdeeltjes verplaatst werden.

 

 

Arctische woestijn op Ellesmere-eiland, Nunavut, Noord-Canada

In het deels met sneeuw bedekte landschap ontbreekt iedere vegetatie.

Arctische woestijn bij Nunavut op Devon-eiland, Noord-Canada

Hier heersen vergelijkbare omstandigheden als destijds in ons land tijdens het Pleni-glaciaal in de Weichsel-ijstijd.

 

Wind en uitspoeling tastten vooral op de hogere delen van het Drentse plateau bestaande afzettingen aan. Keileem uit de voorgaande Saale-ijstijd, was in het warme Eemien al chemisch sterk verweerd geraakt. In duizenden jaren tijds werden keileemafzettingen in het Pleni-glaciaal door verdere verwering en uitspoeling op veel plaatsen gereduceerd tot een dunne laag keizand. Deze nauwelijks 10cm dikke laag bestaat overwegend uit grof zand, grind en grotere stenen. In woestijnen komen vergelijkbare vooral door wind schoongeblazen stenige terreinen op uitgebreide schaal voor. In de geologie noemt men deze 'desert-pavements'.

 

Desert pavements en keizandniveau's

Keizandvlakte - Balloërveld bij Rolde (Dr.)

De keizandvlakte opzij van het fietspad over het Balloërveld kwam te voorschijn door het rijden met militaire voertuigen. Het heideveld was tientallen jaren militair oefenterrein. Verdere uitblazing had tot gevolg dat het stuifgevoelige dekzand geleidelijk verdween, waarna het onderliggende keizand-niveau uit het Pleni-glaciaal van de laatste ijstijd bloot kwam te liggen.

Keizand met Scandinavische zwerfsteentjes - Balloërveld bij Rolde (Dr.)

De meeste steentjes op de keizandvlakte op het Balloërveld bezitten een glanzend oppervlak. Vooral aan vuursteentjes valt dit op. De glans is het gevolg van zandstraalwerking in de laatste ijstijd.

Keizandniveau - Zandgroeve bij Wippingen (Dld.)

Het dunne laagje keizand met zwerfstenen bevindt zich direct onder een bruiner gekleurde, leemarme dekzandlaag. Deze zandlaag dateert uit de Jonge Dryas. Dit was de laatste koudefase van de Weichsel-ijstijd.

Dekzand ligt als een deken over het landschap

Al het fijnere materiaal verdween, spoelde weg of ging op de wind. Het fijne keileemstof plakte vaak vele tientallen kilometers verderop vast aan vochtig/natte oppervlakken. Hieruit ontstonden na verloop van tijd de zo bekende lössafzettingen. Het iets grovere zand verstoof over kortere afstand en bedekte uitgestrekte delen van het Drents/Groninger landschap onder een deken van zand. Dit dekzand vormt momenteel op veel plaatsen in deze provincies de bovenste bodemlaag. 

Op het Balloërveld bij Rolde is de bedekkende dekzandlaag door menselijke activiteiten plaatselijk verdwenen. In zandverstuivingen, maar ook op de brede zandpaden komt als gevolg hiervan de keizandlaag uit het Pleni-glaciaal  te voorschijn. Verstuivend zand zorgt er ieder droog voorjaar voor dat dit fossiele desert-pavement uit de Weichsel-ijstijd met zijn vele duizenden stenen zichtbaar blijft.
 

 

Dekzand uit het Laat-Weichselien - Zuides, Donderen (Dr.)

In het Weichselien is aan het eind van het Pleni-glaciaal en het Laat-glaciaal vrijwel overal in ons land een laag dekzand afgezet. Deze dekzandlaag overdekt oudere afzettingen, vandaar ook de naam. Dekzand is door een afwisseling van leemrijke en leemarme zandlaagjes vaak fraai gelaagd. 

Dekzand en keizand uit de Weichsel-ijstijd - Zandgroeve bij Wippingen (Dld.)

In het dekzandprofiel is een opmerkelijke band met lichter gekleurd zand zichtbaar. Deze ca. 10-15 cm dikke laag markeert een oude uitgeloogde en gebleekte bosbodem uit het Alleröd. Het Alleröd was een milde klimaatfase op het laatst van de Weischsel-ijstijd. De gemiddelde zomertemperatuur bedroeg toen ca. 13 graden, voldoende om bosgroei mogelijk te maken. Deze gebleekte laag wordt ook wel de "Laag van Usselo' genoemd. Bij deze plaats in Overijssel werd deze gebleekte bosbodem voor het eerst ontdekt.

 

 

Steilrand van Donderen, aardkundig monument

In een oude toegemaakte zandgroeve van de gemeente Vries zijn op zeer aanschouwelijke wijze afzettingen ontsloten uit drie opeenvolgende ijstijden. Het witte zand onderaan dateert uit de Elster-ijstijd. Het is het bekende witte peelozand. Het pakket bruine gelaagde zanden daarboven is afgezet in het Laat-glaciaal van de Weichsel-ijstijd. Beide afzettingen worden van elkaar gescheiden door een dunne laag keizand met zwerfstenen uit de voorlaatste Saale-IJstijd. Opzij van het aardkundig monument bevindt zich een kiosk met veel informatie over zandlagen, ijstijd en klimaat.

Pingoruïnes

De talrijke vennen of 'veenties' zoals ze in Drenthe genoemd worden, vormen pareltjes in het landschap. Minstens 1/3 van hen heeft zijn ontstaan te danken aan grondwater, dat tijdens het Pleni-glaciaal tot steeds groter wordende ijslenzen bevroor. Hierdoor werden geleidelijk met grond bedekte heuvels van ijs in het landschap zichtbaar. Deze ijsheuvels of pingo’s konden uiteindelijk een doorsnede bereiken van vele honderden meters bij een hoogte van vele tientallen meters.

 

Pingo - Adventdalen, Spitsbergen

Pingo's vormen zich in los bodemsediment, zoals op de foto in een rivierbedding op Spitsbergen.

 

 

Pingo in de Mackenzie-delta, Northwest Territories, Canada

De ijsheuvel ligt in een toendralandschap met talloze dooimeren. Een dergelijk landschap zal waarschijnlijk ook delen van Noord-Nederland tijdens de tweede helft van de Weichsel-ijstijd hebben gesierd. In ons gebied komen naast overblijfselen van pingo's ook ronde uitblazingskommen in het dekzand voor. Pingoruïnes en uitblazingsdepressies zijn in het veld niet van elkaar te onderscheiden. Of in ons land ook fossiele dooimeren uit de Weichsel-ijstijd voorkomen is niet bekend, maar is niet onwaarschijnlijk.

 

 

Ibyuk-pingo - Northwest Territories, Canada

Aan de afgeknotte top van de pingo is af te lezen dat deze  door afsmelting bezig is in te storten.

Actieve pingo - Innerhytte, Spitsbergen

Aan de ijsstructuren van deze pingo is te zien dat de groeifase van de pingo nog nog gaande is.

Pingo - Tuktoyaktuk, NW-Territories, Canada

Deze fraaie gevormde pingo heeft zijn optimale grootte enige tijd geleden bereikt. De pingo bevindt zich momenteel in zijn afsmeltingsfase

Pingo - Tuktoyaktuk, oost van de Mackenzie-delta in Canada

 

 

De ijskern van de pingo was aanvankelijk nog door een laag grond bedekt, maar naar mate de heuvel groter werd, vielen er gaten in de deklaag. Het zonlicht kon daardoor tot de ijsmassa doordringen, waardoor deze begon te smelten. De deklaag gleed langs het ijslichaam naar beneden en vormde aan de voet van de ijsheuvel een ringwal. Dit betekent de uiteindelijke ondergang van de pingo.

Nadat het ijs van de pingo volledig verdwenen was, bleef een komvormige laagte achter, omgeven door een ringwal. De metersdiepe kuilen vulden zich met water. Nadat het klimaat begon op te warmen verschenen ook de eerste waterplanten. In het waterige, gesloten milieu van de pingoruïnes begonnen zich moerasjes te ontwikkelen, eerst voedselrijk, maar allengs door het dikker worden van de laag moerasveen gevolgd door veenmosveen dat alleen in voedselarme omstandigheden groeit.

 

Smeltende pingo - KunLun pas, China

Na verloop van tijd zal de bedekkende grond op de groeiende ijskern van een pingo door zwaartekracht en dooiprocessen naar beneden zakken. Komt het ijslichaam vrij te liggen, dan houdt dit het einde in van de pingo. 

Smeltende pingo - Mackenzie-delta, Canada.

Als zonlicht eenmaal door kan dringen tot het ijslichaam van de pingo zelf, smelt deze weg. De bedekkende grond glijdt van het ijslichaam naar beneden en vormt onderaan een opmerkelijke ringwal. Binnen de ringwal vult de ontstane kuil zich met water. 

Pingoruïne - Richards Islands, Baffin Island, Canada

Om de pingoruïne bevindt zich een prachtige ringwal. In Noord-Nederland ontbreken bij pingoruïnes ringwallen meestal of zijn door erosie slechts rudimentair aanwezig. 

 

Pingo's komen tegenwoordig nog bij duizenden voor in het noorden van Canada, op Groenland en in Siberië. Ook van Spitsbergen zijn ze bekend. In ons land zijn pingo's verdwenen. Hier vinden wij alleen hun overblijfselen. Die noemen we pingoruïnes.

 

'Droge pingoruïnes' op de Hondsrug

Op veel plaatsen in het Hondsruggebied komen op de zandruggen ook pingoruïnes voor. De meeste bevatten water, maar o.m. bij Eext, Gieten en vooral bij Ees zijn pingoruïnes bekend die droog staan. De ondergrond is te doorlatend om water vast te houden. In de volksmond staan deze depressies bekend als 'gletsjerkoele' (gletsjerkuil).

Van zeker één van de droge depressies achter 'Het land van Bartje' bij Ees in Oost-Drenthe is het maar de vraag of we hier wel met een pingoruïne te maken hebben. De ijslenzen van pingo's ontstonden op enige meters diepte in de bodem. Bovenliggende bodemlagen, waaronder ook die van keileem, werden door de groeiende ijslens omhooggedrukt. Bij het afsmelten gleed de bedekkende grond van het ijslichaam naar beneden. In pingoruïnes is daarom geen keileem meer te verwachten, dus ook geen zwerfstenen. Dit laatste echter is in de grote 'gletsjerkuil' achter het Land van Bartje bij Ees wel het geval. Keileem komt in de directe omgeving nergens meer voor. Wel is een dunne laag keizand aanwezig. In de droge depressie bij Ees komen talrijke noordelijke zwerfstenen voor. Dit zou er op kunnen duiden dat we hier niet te maken hebben met een pingoruïne, maar wellicht met een doodijskuil uit het laatst van de Saale-ijstijd.

 

 

'Droge pingoruïne' achter het land van Bartje bij Ees (Dr.)

Op de Hondsrug komen een aantal ronde depressies voor die niet met water zijn gevuld. De zandondergrond bestaat uit tamelijk grof doorlatend zand (Formatie van Peelo). Stagnerend regenwater komt hoogst zelden voor en dan ook nog maar voor korte tijd.

Ringwallen of restanten hiervan, die karakteristiek zijn voor pingorüïnes, ontbreken volledig. In de volksmond heten deze kuilen 'gletsjerkoel'n'. De depressie op de foto zou inderdaad een zgn. doodijskuil uit de voorlaatste Saale-ijstijd kunnen zijn. Wellicht geldt dit ook voor de andere ondiepe kuilen in de omgeving.

 

Een vergelijkbare ronde, droge depressie ligt op de zuidelijke Hondsrug achter het Meerbosch in Weerdinge. Het zou interessant zijn om ook de overige droge depressies bij Ees op de Hondsrug en ook die bij Gieten aan een nader onderzoek te onderwerpen. De oude naam 'gletsjerkoele' die de bevolking aan deze kuilen gaf, zou wel eens dicht bij de waarheid kunnen liggen. 

 

 

Het grote ven bij Roden (Dr.)

Veenties in Drenthe, vooral als deze in het bos liggen, vormen bijzonder fraaie landschappelijke elementen. De eigenlijke waterplas is meestal ontstaan door vervenings aktiviteiten. Rond het water is een moerassige zone aanwezig met veel veenmossen. Veenties vormden met hun veenvoorraad eeuwenlang de 'brandstofkelders' voor Drentse boeren.

Hoogveenven in het Mensinghebos bij Roden (Dr.)

Door het voedselarme karakter van het water in veenties, komen hier alleen planten voor die het kunnen stellen met een leefomgeving waar het weliswaar nat is, maar waar voedsel zeer schaars is. De planten zijn voor hun voeding aangewezen op regenwater. Daar houden we kamerplanten maar korte tijd mee in leven. De plantengemeenschappen die op het voedselarme milieu in de veenties zijn ingesteld, verschillen sterk van die in meer voedselrijke situaties. 

 

 

Uitblazingskommen, zoals die bijvoorbeeld op het Balloërveld duidelijk voorkomen, zijn doorgaans kleiner dan komvenen zoals op de foto. Toch zal een boring moeten uitwijzen hoe ze ontstaan zijn. Dekzandkuilen zijn niet dieper dan 2 tot 2,5 meter, pingoruïnes kunnen tot wel 16 meter diep zijn.

 

 

Stuifkuilen en dekzandruggen

De meerderheid (2/3) van de veenties in Drenthe dankt zijn ontstaan aan het verstuiven van de dekzand-ondergrond. Door het ontbreken van een beschermend vegetatiedek is op het laatst van het Weichselien, vooral tijdens de Jonge Dryas, veel zand op de wind gegaan. Dit verstoven en ook door sneeuwsmeltwater verplaatste zand ligt vrijwel overal aan het oppervlak. 

Op een aantal plaatsen is dekzand opgestoven tot brede, lage dekzandruggen die soms een lengte van vele kilometers kunnen bereiken. In Drenthe voegen dekzandruggen veel aan het bestaande reliëf toe. Bijzonder fraaie dekzandruggen zijn op enige kilometers afstand parallel aan de Hondsrug in het Hunzedal ontstaan. Ze worden gemarkeerd door snoeren dorpen als Gieterveen, Eexterveen, Eexterzandvoort, Annerveen en Spijkerboor. Deze nederzettingen ontstonden in het veenland als satellieten van de bekende Hondsrugdorpen op deze iets hoger gelegen dekzandruggen. 

Dekzandruggen moeten wel onderscheiden worden van de vele stuifduinlandschappen die we ook in Drenthe aantreffen. Hoewel deze laatste ook door de wind zijn gevormd, hebben ze niets met dekzandvormingen uit de laatste ijstijd te maken. Stuifduinlandschappen zijn kortheuvelige, sterk geaccidenteerde gebieden. We komen deze overal in zandig Nederland tegen.

 

Het Aekingerzand bij Appelscha (Fr.)

Stuifzanden zijn reliëfrijke gebieden, die betrekkelijk recent zijn ontstaan door voornamelijk menselijke aktiviteit. Het steken van heideplaggen voor de mestproductie voor de essen gebeurde soms te veel en vaak ook te dicht bij de dorpen. De schaapsdriften waarlangs de schapen iedere dag het veld op gedreven werden, waren vaak het startpunt waar zand op de wind ging. In de loop van de tijd breidden de zandverstuivingen zich soms enorm uit. Meermalen werden zelfs dorpen en essen door het stuifzand bedreigd.

Stuifzandvlakte op het Balloërveld bij Rolde (Dr.)

Ook in meer recente jaren zijn op beperkte schaal nieuwe zandverstuivingen ontstaan. Militaire activiteiten op het Balloërveld in de vorige eeuw, veroorzaakten dat op een aantal plaatsen zand op de wind ging. 

Het Drouwenerzand bij Drouwen op de Hondsrug (Dr.)

Het Drouwenerzand bereikte aan het begin van de 20e eeuw zijn grootste omvang. Deze zandzee slokte steeds meer gebied op, overstoof graslanden en akkers. Bijna ieder voorjaar stoof de weg tussen Gasselte en Borger bij Drouwen soms onder een meter dikke laag stuifzand. Met grote moeite kreeg men na jaren van vruchteloze pogingen de 'zandwolf' onder controle en werd het gebied met grove dennen beplant. Tegenwoordig is het Drouwenerzand een fraai natuurgebied dat voor een groot gedeelte in heide ligt met jeneverbessen en vliegdennen. Slechts een klein gedeelte resteert waar zand nog enigszins kan stuiven.

 

 

Terzijde

Stuifzandcomplexen worden vaak in de buurt van de dorpen aangetroffen. Vandaag de dag liggen ze veelal in bos. Een kleine honderd jaar geleden was de situatie wel anders. Niet zelden vormde het stuivend zand een bedreiging voor de dorpen en esakkers in Drenthe. Uitgestrekte stuifzanden ontstonden vooral in de 18e en 19e eeuw. Ze waren het gevolg van een vorm van roofbouw dat in de hand gewerkt werd door het (teveel en te vaak) steken van plaggen ten behoeve van de akkerbouw en het houden van grote schaapskudden op de heide. Vanuit de schaapsdriften bij de uitgangen van de dorpen zijn destijds veel stuifzanden ontstaan. 

 

Dekzanddepressie op het Balloërveld bij Rolde (Dr.)

Op het laatst van de Weichsel-ijstijd zijn door de wind ronde, ondiepe kuilen in het dekzandlandschap uitgestoven. Het verstoven zand vormt vaak een incomplete ringwal rond deze depressies. Sommige ondiepe dekzanddepressies bleven droog, andere, zoals hierboven, vulden zich met water. 

 

In het Pleistocene dekzandlandschap zijn door lokale verstuiving talloze stuifkuilen ontstaan. Door windwerking hebben ze vaak dezelfde vorm en afmeting als pingoruïnes. Dit maakt dat beide terreinvormen in het veld niet of nauwelijks van elkaar te onderscheiden zijn, vooral omdat in dekzanddepressies door stagnerend regenwater ook veenmoerasjes zijn ontstaan.

De aanwezigheid van een ringwal om pingoruïnes biedt evenmin soulaas. Vaak is de ringwal door erosie verdwenen of onherkenbaar geworden, terwijl uitgestoven zand dikwijls schijnringwallen om uitgestoven depressies vormt. Uit boringen blijkt dat de veenmoerasjes in voormalige stuifkuilen vaak niet dieper zijn dan 2 meter. De diepte van pingoruïnes bedraagt daarentegen dikwijls meer dan tien meter.


 

Droge dekzanddepressie op het Balloërveld bij Rolde (Dr.)

Sommige in de ijstijd uitgestoven ondiepe depressies bleven droog. Het verschil in vochthuishouding is duidelijk aan de vegetatie op te merken. De droge delen zijn begroeid met struikheide. In de uitgestoven laagte, waar het vochtiger is, groeien vooral dopheide, pijpestrootje en allerlei zeggen.